Als jongeren stoppen met sport, komt dat vooral doordat ze een (bij)baantje nemen en meer tijd gaan besteden aan eropuit gaan, zo wordt geconcludeerd in het rapport Uitstappers en doorzetters; de persoonlijke en sociale context van sportdeelname en tijdsbesteding aan sport (pdf) van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In de rapportage zoeken SCP-onderzoekers naar verklaringen voor verschillen in sportdeelname. Daarbij wordt ingegaan op verschillende groepen in de samenleving en de specifieke kenmerken van een groep in relatie tot sportdeelname.
Sportdeelname hangt samen met een aantal sociaal-demografische kenmerken. Jongeren, volwassenen zonder jonge kinderen, mensen zonder beperkingen, autochtonen, hogeropgeleiden en mensen met een hoger inkomen doen meer aan sport dan hun tegenpolen. Dit soort kenmerken zijn nauwelijks door beleid te beïnvloeden, maar geven wel aanwijzingen over de redenen tot verschil in sportbeoefening. Hieronder lees je de belangrijkste bevindingen over kinderen en jongeren.
Sport wordt minder belangrijk in de pubertijd
Veel kinderen doen tot hun 14de jaar aan sport; daarna neemt het animo geleidelijk af. Dat geldt zowel voor de deelname als voor de tijd die ze wekelijks aan sport besteden. Vooral een baan(tje) en uitgaan naar kroeg, feestjes of evenementen verminderen de deelname aan sport. Computeren en internetten hebben, tegen de verwachtingen in, geen verband met sportdeelname.
Het beeld wordt anders als gekeken wordt naar de hoeveel tijd per week die sportende jongeren aan sport besteden. Alhoewel werk een negatief verband heeft met sportdeelname, heeft het geen verband met de sporttijd. Sportende jongeren die er veel op uitgaan, besteden zelfs meer tijd per week aan sport. Meer tijd voor school, hobby’s, televisie of de computer leidt echter tot minder sporttijd in een week. Ook maakt het geslacht uit; meisjes besteden veel minder tijd aan sport dan jongens.
Jongeren sporten overigens nog altijd veel meer dan ouderen. In onderstaande grafiek zie je de deelname aan sport op weekbasis naar leeftijdsgroepen.
Aan sport besteden jongeren gemiddeld 4 uur per week.
Drukke levensfase belemmert sporten
Volwassenen tussen 20 en 49 jaar met thuiswonende kinderen sporten minder dan leeftijdsgenoten zonder kinderen. Vooral vrouwen met een baby of peuter doen minder aan sport. Zodra het jongste kind naar school gaat, doen moeders weer evenveel aan sport als vaders.
Stimuleringsmaatregelen
Het initiatief van het SCP om met deze verdiepende studie te komen, sluit aan bij de behoefte van de opdrachtgever – de directie Sport van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws) – aan een verklarend model van sportdeelname. Uit de analyses van het SCP bleek dat afhankelijk van levensfase en sociaal-culturele achtergrond sommige factoren meer van invloed zijn dan andere. De overheid probeert voor iedere Nederlander een passend sport- en beweegaanbod te realiseren. Om de sportdeelname te laten groeien, zal voor verschillende groepen een aangepaste aanpak nodig zijn.